kunstwerk door: M.C. Escher
OVER EEN VOGEL DIE LEERDE DAT HIJ EEN VIS MOEST ZIJN Er was eens een heel klein vogeltje dat tijdens een grote storm in het water was gevallen. Hij werd ontdekt door een paar verantwoordelijke vissen die hem met liefde meenamen naar de onderwaterwereld om daar voor hem te zorgen. Van jongs af aan werd hem verteld dat hij een vis was en dat hij onder water moest blijven, om daar veilig te leren zwemmen en leven. Boven het water… daar moest hij niet komen, want daar was het gevaarlijk, daar kon je opgevreten worden. De vogel deed zijn uiterste best om onder water te blijven. Hij voelde dat de vissen het juiste met hem voor hadden en hij probeerde precies dat te doen wat ze van hem verwachtten. Maar wat hij ook deed, het lukte hem niet om lang onder water te blijven. Hoe hard hij ook zwom, hij werd steeds weer naar boven geduwd. En daarnaast kreeg hij het vaak heel benauwd. Zo benauwd dat hij niet anders kon dan zo nu en dan, stiekem, zijn kop boven het water uitsteken om snel even adem te halen. Hij keek vol bewondering naar de andere vissen. Hoe kregen zij het toch voor elkaar? Zij hoefden nooit naar boven om adem te halen. Het was hen wel gelukt om altijd onder water te blijven en ook het zwemmen leek hen geen enkele energie te kosten. Waarom lukte het hem nu niet? Wat deed hij toch verkeerd? De vogel voelde zich onhandig, lelijk, dom en stom. En hij was niet de enige. Ook de andere vissen begonnen zich aan hem te ergeren. Waarom kon hij nu niet gewoon nog beter zijn best doen? Zo moeilijk was het toch allemaal niet? En naar mate hij ouder werd, werd hij steeds onzekerder, somberder... en bang. Super bang, omdat de vissen hem keer op keer vertelden dat hij er nu echt eens mee op moest houden om zijn kop boven het water uit te steken. Want daar, boven het water, kon je opgevreten worden! Maar wat de vogel ook deed, het lukte hem niet om net zo te zijn als die geweldige, perfecte vissen. Hij voelde zich een mislukkeling. Een lastpost, die alleen maar zorgen en ellende gaf. Waarom kon hij nu niet gewoon zijn, net zo als alle andere vissen om hem heen? Op een dag voelde hij zich zo ellendig en zo benauwd daar onder het water, dat hij het opgaf. Hij kon het simpelweg niet langer meer volhouden. Hij stelde keer op keer de andere vissen en zichzelf teleur. Op deze manier hoefde het van hem niet meer. Dan maar opgevreten worden. Het kon hem niets meer schelen. Sterker nog. Misschien was dat wel de beste oplossing voor zijn problemen. Opgevreten worden klonk bijna als een prettig vooruitzicht. Het zou misschien even pijn doen, maar dan was de marteling waar hij nu dagelijks doorheen moest, in ieder geval voorbij. Hij gaf het op, stopte met zijn best doen om onder water te blijven en werd door de druk van het water direct naar boven geduwd. Plop.. daar dreef hij dan ineens. Boven op het water, daar waar het zo gevaarlijk is. Maar bang was hij niet.. hij was vooral leeg en moe. Doodmoe. Hij hield zijn ogen dicht in afwachting van wat er ging gebeuren. ‘laat het maar gebeuren’ dacht hij. Dan ben ik er van af en dan zijn ze van mij af. Dat is voor iedereen beter. Ineens voelt hij een scherpe steek in zijn nek. Hij wordt keihard omhoog getrokken. Van de schrik doet hij zijn ogen wijd open. Wat gebeurt er?! Hij voelt hoe hij mee wordt gezogen door de lucht. Het water is ver ver beneden hem. Van de schrik opent hij zijn snavel en tot zijn eigen verbazing komt er geluid uit. Een felle schreeuw, die als een echo door de ruimte gaat waar hij doorheen wordt getrokken. Hij is onder de indruk van het geluid. Had hij dat gemaakt? Nog een keer opent hij zijn snavel.. en weer hoort hij zijn eigen, indrukwekkende, geluid. Baf! en dan ineens houdt het gevoel van weggetrokken worden op. Hij kijkt om zich heen en ziet dat hij in een soort bakje van takjes ligt. Hij kijkt omhoog en ziet boven zich twee grote ogen en een grote gele snavel. Wow! Hij kijkt volledig onder de indruk naar het wezen voor hem. Hé, het wezen heeft ook van die onhandige grote vinnen, valt hem op.. En dat is niet het enige.. Het wezen heeft ook twee van die rare stokjes onder zijn buik, die de normale vissen niet hebben. Wat hem verbaast, is dat het wezen voor hem op die twee kleine stokjes stil kan staan op de rand van het bakje. Zou hij dat zelf ook kunnen? Voorzichtig duwt hij zichzelf omhoog en warempel! Ook hij kan op die twee stokjes stil blijven staan. Het is nog wat wiebelig, maar het lukt toch echt. En dan ineens valt het grote wezen dat voor hem staat uit het bakje met takjes. Wat gebeurt er nu? Denkt de vogel. Voorzichtig schuift hij op de stokjes onder zijn lichaam naar de rand van het bakje. Oe, dit is hoog! Gevaarlijk hoog! Ver onder hem ziet hij zand en daarginds het water. Het water, waarin hij zich altijd zo benauwd had gevoeld. Hé! Hoe kan dat? Vraagt de vogel zich ineens af? 'Ik voel me nu helemaal niet meer zo benauwd.' Hij beseft dat hij, nu hij boven is, helemaal nergens meer naartoe hoeft om even adem te halen. Hier is altijd adem aanwezig, meer dan genoeg voor hem en voor iedereen die hier leeft. En dan, voor het eerst in zijn leven, neemt hij bewust de tijd om diep adem te halen. Niet even snel een klein beetje, maar een volle teug met adem. En dan nog één. Zijn borst en buik vullen zich met frisse lucht. De vogel voelt hoe het hem energie geeft. Levenskracht. Dit voelt fantastisch! Opgevreten worden is zo erg helemaal niet! En dan ineens ziet hij het grote wezen op hem af komen met een ongelofelijke snelheid. De vogel verstijft en kijkt met grote verwondering en ook een beetje angst, naar het grote wezen. Hoe is het mogelijk dat hij zich zo snel verplaatst, zonder water?! Dat kan toch niet? En hoe doet hij dat met die onhandige grote vinnen. Zijn het eigenlijk wel vinnen? Vraagt de vogel zich nu af terwijl hij naar zijn eigen vinnen kijkt? Hij heeft ze er altijd al anders uit vinden zien dan die van de andere vissen. En dan scheert het grote wezen langs hem heen en geeft hem een duwtje. De vogel valt uit het bakje met takjes, wat natuurlijk gewoon het nest is. De vogel schreeuwt het uit. Zijn vinnen, wat natuurlijk gewoon zijn vleugels zijn, slaat hij van schrik op en neer terwijl hij zijn lichaam strak houdt… En dan, dan gebeurt er een wonder. Het vallen stopt en het lijkt wel alsof de vogel gedragen wordt door de lucht. Hij beweegt zijn vleugels nog een keer op en neer en hij merkt dat hij daardoor zelfs nog wat hoger komt. Wat gaat dit makkelijk! Denkt de vogel. En wat voelt het fantastisch! Hij vliegt!! Het grote wezen komt trots naast hem vliegen. De vogel voelt zich veilig. Veiliger dan hij zich ooit heeft gevoeld. Samen vliegen ze over de bomen, het strand en het water. Het grote wezen knikt naar de vogel en vraagt hem naar beneden te kijken. De vogel kijkt naar beneden en ziet in de reflectie van het water tot zijn verrassing niet één, maar twee vliegende wezens. Met prachtige grote vleugels en krachtige gele snavels. Langzaam dringt het tot hem door dat hij dat is daar beneden in de reflectie… én dat hij en het grote wezen naast hem… hetzelfde zijn. Zijn borst, die nog maar even geleden voor het eerst was volgestroomd met frisse levenslucht, vult zich nu met een heel ander gevoel. Warmte, licht, liefde. De vogel voelt dat hij, alleen al door dit heerlijke gevoel, nog hoger en hoger wordt gedragen. Vrij, krachtig, levend! Helemaal zichzelf. En dan hoort hij een vrolijke schreeuw naast zich, die hetzelfde klinkt als zijn eigen geluid.. Tot zijn verbazing begrijpt de vogel de klanken van zijn evenbeeld. ‘Welkom thuis’
1 Comment
|
AuthorAlice Kroeze Archives
January 2023
Categories |